Onderzoek naar de invloed van veroudering van menselijke geursporen op het uitwerking van die sporen door mantrailhonden
Angelika Wolf, proefschrift veterinaire Universiteit in Hannover, 2016
Samenvatting proefschrift
In dit onderzoek werd het vermogen van speurhonden/mantrailhonden onderzocht in het volgen van een spoor van een persoon.
Tijdens deze onderzoeken werden onder natuurlijke omstandigheden oudere sporen van mensen gelegd om uiteindelijk de spoorlegger te vinden, dus om de geurbron te achterhalen.
18 Inzetbare honden van verschillende rassen hebben gezamenlijk 145 sporen van verschillende ouderdom in twee verschillende Omgevingen (natuur en stad)
gevolgd.
Het ging om sporen van 1 dag oud (63 sporen), 1 week oud (54 sporen) en 1 maand oud (28 sporen).
De sporen werden dubbelblind uitgelopen, zowel honden, hondengeleiders als observatoren waren niet bekend met de route van het spoor.
Zowel tijdens het uitlopen van het spoor als tijdens het zoeken, werd de betreffende koers opgenomen met GPS.
Ook werden de weersomstandigheden evenals speciale omstandigheden vermeld, gedurende de hele periode.
Aan de hand van de verschillende data, werd zowel slagen als falen van het gevolgde spoor genoteerd, alsmede de beslissingen die de hond neemt op de kruisingen. Op deze manier werd de zoekgeschiedenis geëvalueerd. Daarbij werd een vergelijking van het verschil in ouderdom van de sporen alsmede het verschil in ondergrond (verharde of zachte ondergrond) geëvalueerd.
Van de in totaal 145 sporen zijn er 82 volledig uitgelopen en
63 honden hebben hun einddoel niet behaald.
Ratio succes t.o.v. falen: 60:40
Deze ratio van succes t.o.v. falen, blijft hetzelfde wanneer de sporen ouder worden!
Hoe meer juiste beslissingen de hond heeft genomen tijdens het zoeken, des te vaker was de hond succesvol. In ongeveer een kwart van de totaal aantal sporen waren er 100 % juiste beslissingen genomen en al met al was bij ongeveer een derde van de uitgelopen sporen ≥ 70 % correct in de genomen beslissingen.
Er waren echter ook gevallen waarin een groot aantal correct gemaakte beslissingen gemaakt werden en dat toch niet het einddoel behaald werd en ook omgedraaid, dus honden die weinig juiste beslissingen namen, die nog steeds tot een geslaagd eindpunt kwamen, wat suggereert dat de honden hier meer op verwaaiing gezocht hebben.
In vergelijking tot het slagingspercentage van de 1 dag oude sporen met de 1 week oude sporen, blijkt dat er in beide situaties net zoveel honden m.b.v. Verwaaiing tot een succes komen.
Maar er is daarentegen een significant verschil met de sporen die een maand oud zijn. Deze sporen worden in verhouding veel meer succesvol afgelegd door nauwkeurig te zoeken. Hierin was een groot significant verschil.
Met betrekking tot de ondergrond is er geen significant verschil tussen succes
en falen in verhouding tot het zoeken op verwaaiing of het nauwkeurig volgen van het spoor.
Beiden, zowel in de natuur als in de stad, zijn de sporen succesvol afgelegd zowel m.b.v. verwaaiing als d.m.v. het nauwkeurig volgen van het spoor.
Echter, in de stad kiezen de honden veel vaker voor het zoeken met verwaaiing dan voor het nauwkeurig volgen van het spoor.
De resultaten laten zien dat honden in principe allemaal in staat zijn om oudere sporen succesvol te vervolgen. Hoe preciezer de honden op het spoor zijn, hoe succesvoller ze zijn. Bij het zoeken op verwaaiing brengt dit het risico van mislukking met zich mee.
Overwegingen:
Een belangrijk doel voor de training zou moeten zijn:
“Find the Trace die overeenkomt met dit spoor “in plaats van” Zoek de persoon die dit spoor heeft gemaakt, om nauwkeuriger het volgen van het spoor bij te brengen.
Voor de precieze bewerkstelliging hiervan is meer onderzoek nodig.
We raden aan om aan het einde van het spoor geen persoon te zetten of de route van het spoor veel langer te maken. Het ontbreken van de spoorlegger aan het einde van het spoor heeft uiteindelijk de voorkeur.
Noot Signi: ons inziens brengt het vervangen of weglaten van een persoon aan het eind van het spoor een groot risico met zich mee. De hond gaat zich dan meer focussen op het spoor zelf i.p.v het eindpunt. In de praktijk kan dit het gevolg hebben dat de hond switch naar een iets ouder spoor i.p.v. de focus legt op de vermiste zelf, daar in de praktijk (zeker bij oudere sporen) i.t.t. training meerdere sporen van de vermiste aanwezig zijn.
Onze voorkeur gaat dus uit naar het trainen van langere sporen, zodat de hond niet te snel de vermiste in de ‘neus’ krijgt en het daardoor meer spoor heeft uitgewerkt voordat de hond op verwaaiing gaat zoeken.
Een andere optie is het ‘beperken’ van de geur van de vermiste aan het einde van het spoor, door de vermiste in een half open gebouw of schuurtje te plaatsen, natuurlijk afwisselend getraind met een open slachtoffer om bovenstaande te vermijden.
De eerste 2 conclusies zijn gebaseerd op ervaringen van Signi, doordat Signi beide principes uitgebreid getraind heeft.
Analyse en interpretatie van het proefschrift van Angelika Wolf door Work for dogs
Het proefschrift van Angelika Wolf over het vermogen van mantrailhonden om betrouwbaar sporen uit te werken tot een ouderdom van 1 maand, is een van de eerste onderzoeken in het veld voor dit onderwerp. Het biedt een overzicht van het algemene zoekpatroon van mantrailer-honden op oude (> 24h) sporen met een schat aan gegevens. Het werk is nader bekeken en er is meer geleerd uit de resultaten en er zijn meer interpretaties. In de volgende paragrafen zullen we deze punten in meer detail bespreken:
1. Betrouwbaarheid van mantrailen is rond de 60%
2. Betere nauwkeurigheid met het ouder worden van het spoor
3. Trails “rijpen” later in de stad
4. Het is niet per se beter om verse sporen te trainen
5. Oude sporen hoeven niet m.b.v oude sporen getraind te worden
De volgende overwegingen worden niet overgenomen uit het werk van mevrouw Wolf, tenzij expliciet vermeld, maar zijn aannames, interpretaties en scripties die overlappen met andere bekende aannames en overwegingen uit andere bronnen. Ze geven ons een samenhang in het totaalbeeld, maar dit is niet bewezen (en dit moet hier worden benadrukt). Ze moeten echter door de lezer kritisch worden beschouwd en zijn zeker de moeite van het bespreken waard.
1. Betrouwbaarheid 60%
Wanneer werkt een mantrailhond betrouwbaar? De Mantrailhond kan een spoor volgen ouder dan 24 uur. Dit is gebaseerd op eigen ervaring en op basis van vele successen in de praktijk en natuurlijk nu door dit onderzoek ook bewezen. Elke Mantrailhond wordt echter ook geconfronteerd met het feit dat, ondanks de beste omstandigheden, een spoor kan eindigen zonder te vinden, vanwege vele onvoorspelbare invloeden (omgeving, concentratie, fouten van de hond, fouten van de hondengeleider). Met een slagingspercentage van 60% biedt dit onderzoek een eerste inzicht in, waar een gemiddeld en ervaren team op een dubbel blind spoor, gemiddeld succesvol zou moeten zijn. Drie feiten suggereren dat deze waarde dicht bij de waarheid ligt:
– Om te beginnen was de groep geselecteerde teams voor deze studie consistent hoog in termen van hun vaardigheden. Alle teams waren politieambtenaren, of in ieder geval diegenen die nauw met de politie samenwerkten, en konden verwijzen naar uitgebreide inzet ervaring.
– Bovendien was deze waarde verrassend genoeg niet veranderd bij het beschouwen van verschillende subgroepen. Het slagingspercentage bleef ongeveer 60% met toenemende ouderdom van de sporen en in veranderende omgeving (stad, groene omgeving).
– Deze waarde veranderde niet als je alleen naar de honden keek die alle sporen hadden uitgewerkt (inclusief de 1-maand-oude trails). Dit waren slechts 5 van de 18 honden. Ik vermoed op dit punt, dat deze afzonderlijke analyse van 5 honden werd gemaakt, omdat werd aangenomen werd dat dit waarschijnlijk de meest krachtige teams waren. Helaas geeft het werk hierover geen informatie. Over het algemeen lijkt deze prestatiewaarde veerkrachtig te zijn. Er moet echter worden opgemerkt dat deze waarde in eerste instantie alleen van toepassing is op relatief korte sporen van 500 meter met twee keuzes. (Wolf, p.98) Natuurlijk, als de lengte van de sporen en het aantal beslissingen toeneemt, kan deze waarde verder worden gedowngraded. Dit hoeft echter niet noodzakelijk het geval te zijn. Het is ook beschreven in studies waar het omgekeerde effect van toepassing was: dat honden op een langere trail “track”, het spoor meer accuraat en betrouwbaarder uitvoeren: “ENSMINGER (2012).
In het onderzoek van Honhon nam de nauwkeurigheid van de hond toe met een toenemende lengte van het spoor. Hoe eerder de spoorlegger werd weggenomen van het spoor (50 meter), des te slechter waren de zoeksuccessen van de honden die het doelwit volgden tot slechts 45%, in tegenstelling tot 800 m tracks waarbij het doelwit werd gevolgd met 75-85% resultaat. (Wolf, p 147).
Als je echter wilt weten hoe de prestaties van een team (hond en geleider) zijn in vergelijking met een mogelijk gemiddelde, kun je hier voor de eerste keer objectief een vergelijking in maken.
Noot Signi: in de praktijk blijken dus hele korte sporen, bijvoorbeeld van huis uit in de auto stappen of lange sporen die vaak van richting veranderen, het moeilijkst.
2. Betere nauwkeurigheid met de ouderdom van het spoor
Wolf gebruikte de gegevens ook om te analyseren hoe stabiel de sporen waren in de respectievelijke onderzoeken. Daarbij gebruikte ze een vast schema om de beslissingen van de hond op kruispunten als goed of fout te classificeren, afhankelijk van de afstand van het parcours. Dit bracht op verschillende manieren verrassende resultaten aan het licht:
– De honden maakten veel minder fouten op oude sporen en waren op oude sporen ‘spoorvaster’. Dit resultaat was statistisch zeer significant; dus een toeval is praktisch onmogelijk. (zie pp. 125, 126)
Dit effect is echter alleen zichtbaar in de sporen, die een maand oud waren. Het werk van de teams op de 24 uur oude sporen verschilden niet in hun spoorresultaat in vergelijking met de sporen die na een week werden uitgelopen. Daar weken de honden nogal af van het parcours, maakten ze vaker fouten of liepen ze vaker parallel aan het parcours. (zie afbeeldingen op pagina 122, 124)
– Interessant is dat deze waarneming nog steeds verband houdt met de hierboven beschreven bevindingen van de consistente prestatie van 60% op elke ouderdom van de trails. Dit resulteert in een interessante veronderstelling over hoe het geurpatroon van een verouderend pad in de loop van de tijd verandert en met welke veranderende problemen de honden op deze routes werken:
A. Een parcours tussen 1 en 7 dagen oud
. De geur informatie (verwaaiing door wind, regen, auto’s) lijkt grotendeels parallel aan het oorspronkelijke spoor te lopen, waardoor het moeilijker is voor de honden, om precies op het spoor te blijven. De honden maken aanzienlijk meer fouten op een dergelijk parcours en wijken significant vaker af van het parcours.
. Deze “opgeblazen” geurinformatie (verwaaiing) lijkt de honden makkelijker in de gelegenheid te stellen het pad opnieuw te vinden. Omdat ondanks de toenemende afwijkingen van het spoor (“fout”), blijven de algehele prestaties hetzelfde (60%).
B. Zeer oude sporen van een maand
. Hierbij lijkt slechts nauwelijks verwaaiing te zijn die de hond misleiden, om van het spoor af te wijken, zodat de honden veel nauwkeuriger werken en met veel minder fouten op het parcours blijven. De honden die aankomen bij de finish werken veel vaker 100% nauwkeurig op het parcours.
. Deze ontbrekende of zeer smalle geurgang lijkt er echter voor te zorgen dat de honden meer moeite hebben om het ooit verloren spoor terug te vinden of parallel uit te werken. Een eenmaal gemaakte fout wordt fataal en is moeilijk te corrigeren.
. Honden werken op basis van dezelfde prestaties (gemeten naar het aantal vondsten / successen) op de verschillende sporen, van verschillende leeftijden, maar ze werken steeds nauwkeuriger bij het volgen van oudere sporen.
Het blijft onduidelijk of dit effect wordt veroorzaakt door een exponentiële groei van de individuele microben op het pad, waardoor het pad prominenter opvalt in de omgeving, of dat de geur (verwaaiing) na verloop van tijd vervaagt en alleen het eigenlijke spoor overblijft. Het kan ook een combinatie zijn van de twee tegengestelde processen.
3. Trails “rijpen” later in de stad
Geen regel zonder uitzonderingen: tot nu toe vinden we een algemene prestatie van ongeveer 60% op alle routes, er is 1 uitzondering in die totale prestatie met slechts een resultaat van 40%: Dit gaat over de routes in de stad die een dag oud zijn. 24 uur oude sporen in de stad, lijken dus de meest moeilijke omstandigheden te zijn in vergelijking met alle geteste sporen. Dit is opmerkelijk omdat:
– Het lijkt te ontstaan door het geurbeeld dat een spoor in de stad heeft, dit lijkt langer (meer dan 24 uur) nodig te hebben, teneinde het bovenbeschreven rijpingsproces te kunnen voltooien. Dit is in overeenstemming met de eerder bestaande veronderstellingen dat asfalt veel moeilijker is als gevolg van de langzamere groei van bacteriën, op een spoor.
– Ook kan het liggen aan het feit dat in de stad meer verwaaiing is (te zien aan de resultaten dat de honden in de stad vaker parallel lopen) en het dus langer duurt voordat deze verwaaiing verdwenen is en alleen het oorspronkelijke spoor overgebleven is.
– Daarnaast hebben de meeste examenreglementen een vereist succes op een 24 uur oud spoor in de stad, om de inzet status te verkrijgen. In feite, o.b.v. de resultaten van de beschikbare gegevens, blijkt dat het dan gaat om een test scenario, in een omgeving waarin de prestaties van de teams onder de 50% resultaat liggen(exact 40%, zie blz. 129, 130). Er kan dus worden voorgesteld om bij deze exameneisen twee test-Trails per team te doen om een team prestatie, die mogelijk buiten de realistische parameters ligt, te voorkomen.
Noot Signi: bovenstaande informatie geeft ook aan, waarom het dus reëel is om een dag later terug te gaan, wanneer de hond er die dag niet ‘uitgekomen’ is. Een dag later kunnen de omstandigheden voor de hond dusdanig beter zijn, dat de hond wel het spoor kan volgen.
4. Het is niet per se beter om verse sporen te trainen
Op basis van de beschikbare gegevens kan men zien dat met het ouder worden van een spoor, dit beter geschikt is om de spoornauwkeurigheid te trainen. Op dit moment laten de gegevens echter alleen de conclusie toe dat dit alleen geldt voor routes die ouder zijn dan 1 week. Om de nodige logistieke inspanningen te vermijden, is het zinvol om over te schakelen naar een 24-uurs oud spoor in een groene omgeving. Het trainen van oudere sporen in een groene omgeving lijkt een optimale omgeving te zijn voor nauwkeurigheidstraining voor het volgen van een spoor. Dit laatste is bij velen bekend, maar wordt opnieuw bevestigd door deze gegevens.
Noot Signi: in de praktijk blijkt dat het trainen van oudere sporen ook een groot nadeel heeft. Het volgen van een ouder spoor is makkelijker. Door oudere sporen vaker te trainen gaat de hond in de praktijk voorkeur geven aan het oudere spoor (referentiekader waarvoor de hond getraind is) i.p.v. het verse spoor van die dag! De hond die getraind is om oudere sporen te volgen is inderdaad nauwkeuriger, maar niettemin is de verleiding groot om door te gaan op het oudere spoor als het versere spoor op een bepaald punt te moeilijk wordt of eindigt.
Daarnaast is het ons juist opgevallen dat honden die oorspronkelijk vrij nauwkeurig op het spoor zaten, juist meer parallel gaan lopen, nadat ze oudere sporen (vaak tijdens een inzet) gevolgd hadden. Het lijkt er juist op dat door het volgen van oudere sporen (bijvoorbeeld tijdens een inzet) de honden juist de training erna eerder parallel gaan lopen.
Met parallel lopen wordt bedoeld dat de hond dus loopt in de straat parallel aan de straat waarin het oorspronkelijke spoor is gelegd. Bij een afslag van de spoorlegger wil de hond dit ook doen in de straat parallel eraan, dit is niet altijd mogelijk. Daarom is het belangrijk dat het oplossend vermogen van hond en geleider groot is om weer ‘goed’ op het spoor te komen.
(Bovenstaand plaatje geeft een duidelijk voorbeeld van parallel zoeken van de hond die daardoor in de problemen komt. De hond blijft de hoofdweg volgen i.p.v. linksaf te slaan (de hoofdweg heeft een aanzuigende werking van de geuren uit de omgeving en de flow van de hoofdweg verleid de hond om rechtdoor te gaan. De hond komt in de problemen doordat de weg van de spoorloper (blauw) verder naar links afbuigt en de weg waarop de hond loopt dit niet doet. De hond loopt tot het eerst volgde kruispunt om zijn probleem op te lossen, als blijkt dat daar geen geur meer is, besluit de hond terug te gaan om bij de eerstvolgende afslag weer naar het oorspronkelijke spoor terug te gaan. Het oplossend vermogen van de hond is in zulke situaties is erg belangrijk. Het herkennen van dit soort situaties kunnen m.b.v. het ‘in kaart brengen’ meer duidelijkheid bieden.)
Het volgen van oudere sporen in de praktijk brengt beduidend meer complicaties met zich mee, als wanneer een hond alleen maar 24 uurs sporen worden aangeboden. Signi hanteert dan ook 3 jaar opleiding, zodat de honden voldoende getraind zijn om bovengenoemde problemen te overwinnen.
5. Oude sporen hoeven niet m.b.v oude sporen getraind te worden
Wolf beschrijft dat “.. uit discussies met hondengeleiders bleek dat ze geen inzetverzoeken accepteren voor sporen ouder dan 48 uur, af en toe ouder dan een week, omdat de kans op succes te laag is en oudere sporen daarom niet getraind worden …”.
Het is des te verbazingwekkender dat niettemin een groot aantal sporen van een maand oud zeer nauwkeurig werden uitgevoerd. Het eerste kan worden afgeleid uit de stelling dat, ten minste de kwaliteit van de doelgeur, gedurende deze periode niet significant verandert, zodat de neus van de hond met een zeer oude geur op het spoor, niet extra hoeft te worden getraind.
Er kan echter ook worden gesteld dat de moeilijkheid in het bijzonder bij oude sporen ligt in de mogelijk erg smalle geurgang: teams die hier een fout maken lijken problemen te hebben met het corrigeren van deze fout en hebben problemen om het spoor opnieuw te vinden. Een focus bij het trainen van oude sporen zou daarom kunnen zijn, om de negatieve signalen (dat de hond het spoor ‘kwijt’ is) beter waar te nemen en te interpreteren. Hierdoor kunnen negatieve signalen vroeger herkent worden, wanneer de hond het spoor verliest, zodat dan actief en snel weer het spoor gevonden kan worden. De kans op succes in deze sporen kan dus zeker worden bevorderd. Tenminste het onderzoek laat deze aanname toe.
Noot Signi:
Het volgen van oudere sporen door een hond die op verse sporen (mits voldoende ervaring) getraind is, blijkt geen enkel probleem te zijn. Men moet zich dan wel realiseren dat het refentiekader van deze hond verandert. Dus het volgen van oudere sporen moet een weloverwogen beslissing zijn. Het volgen van oudere sporen vergt veel meer ervaring in het oplossend vermogen van de hond en geleider.
Het volgen van oude sporen in de praktijk heeft als grote valkuil, dat het veel moeilijker is om het meeste verse spoor uit te filteren, dus het laatst gelopen spoor van de vermiste. In de praktijk moet de hond soms meerdere sporen uitwerken voordat het juiste (laatste spoor) opgepikt wordt. Het is namelijk voor een hond haast niet meer mogelijk om onderscheid te maken tussen het spoor van die ochtend of die middag van een maand geleden! Zeker niet als bijvoorbeeld het ene spoor onder makkelijkere omstandigheden bij de start weggaat, als het andere (denk maar aan wel- niet oversteken van de straat of het verschil tussen het nemen van de voor- of achterdeur).
Ook is het eindpunt van een ouder spoor moeilijker. De vermiste heeft onder invloed van de verschillende windrichtingen en weersomstandigheden een grote olievlek aan geur achter gelaten op het einde van het spoor. Hiervan is de kern (precieze locatie van het slachtoffer) moeilijk te vinden en moet dit dus apart getraind worden. In bovenstaande test is hier geen rekening mee gehouden, daar de spoorloper geen maand op het eindpunt is gebleven.
Daarentegen zijn de honden wel heel nauwkeurig in hun eindpunt, als het eindpunt maar een beperkte hoeveelheid geur bevat, denk aan een eindpunt bij een bushalte, binnen gaan van een huis of verdrinking in het water.
Ons inziens is het dan ook beter om juist alleen verse sporen te trainen als dit binnen het referentiekader van de te verwachte inzetten ligt. Een hond zal dan zich alleen focussen op verse sporen en heeft dan ook geen ‘last’ van oudere sporen en wordt ook niet verleid om daarop over te gaan, zeker niet als er altijd een vers spoor beschikbaar is.